Fijnenaald Aspiratie Cytologie-BORST

BORST
Grace T. McKee, MD

Inleiding

De borst bestaat uit vet en stroma dat glandulair weefsel ondersteunt, een vertakkend, ductaal systeem met 6-10 hoofdkanalen die in open verbinding staan met de tepel. Zowel goedaardige als kwaadaardige laesies ontwikkelen zich in de borst. Bij jonge vrouwen zijn fibroadenomen veel voorkomende laesies, en bij oudere vrouwen komen fibrocystische veranderingen vaker voor. Andere benigne laesies zijn onder andere vetnecrose en inflammatoire aandoeningen zoals borstabces en mastitis. Minder gebruikelijke laesies, zoals hamartomen en pseudo-angiomateuze hyperplasie, komen soms voor. Ductale hyperplasie vormt een onderdeel van fibrocystische veranderingen. Atypische hyperplasie kan moeilijk te onderscheiden zijn van laaggradig ductaal carcinoom in situ en deze laesies vertegenwoordigen een spectrum van ziektes die zich kunnen ontwikkelen tot een borstcarcinoom. Bestralingswijzigingen kunnen een massa produceren die bij aspiratiecytologie atypisch kan lijken. Eveneens kunnen zwangerschap en lactatiewijzigingen ook worden verward met mailigniteit op aspiraten, omdat de klinische informatie essentieel is voor een nauwkeurige, cytologische diagnose.

Maligniteiten in de borst kunnen primair of metastatisch zijn. Metastasen in de borst zijn onder andere lymfoom, maligne melanoom en andere secundaire tumoren, zoals renale, bronchiale, ovariële of pulmonale carcinomen. Het meest significant vanuit diagnostisch oogpunt, is primair borstcarcinoom, ductaal type, niet anders gespecificeerd (NOS). Het op een na meest voorkomende primaire borstneoplasma is lobulair carcinoom. Ductaal carcinoom in situ en lobulair carcinoom in situ zijn eenvoudig vast te stellen op excisie-biopsieën, maar zijn moeilijker betrouwbaar te diagnosticeren via cytologie.

Borstcytologie spelt een rol bij zowel screening als diagnostische doeleinden. Van elke willekeurige laesie die aan het licht komt door mammografische screening, kan een monster worden afgenomen met een fijne naald, via directe aspiratie indien palpabel, of via stereotactische of ultrasound geleiding indien niet-palpabel. Als het cytologiemonster onvoldoende of twijfelachtig is, kan een kernbiopsie of vriescoupe gebruikt worden. Palpabele borstmassa’s zijn eenvoudig te aspireren en kunnen snel verwerkt worden voor een snelle diagnose.

Fijne-naald aspiratiecytologie is een nuttig hulpmiddel voor het stellen van de diagnose van borstlaesies, zowel palpabel als niet-palpabel. Het is veilig, snel, goedkoop (in vergelijking met kernbiopsieën), en het is een relatief pijnloze procedure en kan zowel door klinisch specialisten als door pathologen worden uitgevoerd. Bij uitvoering door cytopathologen is het ongeschiktheidspercentage laag, omdat er snel kleuringen kunnen worden uitgevoerd om de monsters te beoordelen. De procedure kan zonodig snel worden herhaald. De cyto-histologische correlatie is uitstekend als deze wordt uitgevoerd door ervaren cytopathologen. Een klein nadeel van fijne-naald aspiraten is dat het niet altijd mogelijk is om onderscheid te maken tussen invasieve en in situ laesies; dergelijke problemen komen soms ook voor bij kernbiopsieën.

Het geaspireerde materiaal wordt als uitstrijkje op een objectglaasje aangebracht of wordt in een Cytolytoplossing® gespoten. De naald wordt met dezelfde oplossing afgespoeld voor iedere gemaakte doorgang. Met behulp van de vloeistof kunnen meerdere bijna identieke objectglaasjes worden gemaakt, zodat het lab materiaal kan bewaren voor speciale kleuringen zoals oestrogeen- en progesteronreceptoren en HER2/neu proteïne-overexpressie.

CYTOLOGISCHE KENMERKEN
Benigne
Een normale borst
levert alleen vet, stroma en een paar goedaardige ductale cellen op. Een goedaardige, normale borst wordt zelden geaspireerd, tenzij de naald de feitelijke laesie mist. In feite zouden aspiraties van een normale borst niet voldoen aan de wereldwijd aangehouden criteria voor een adequate borstaspiratie: ten minste vijf tot zes clusters epitheelcellen. Uitzonderingen op deze regel zijn onder andere vetnecrose en inflammatoire laesies.

Mastitis en borstabces aspiraten bevatten overvloedige neutrofielen, histiocyten, meerkernige reuzenhistiocyten, een paar degenererende epitheelcellen en proteïneachtig materiaal dat necrose kan nabootsen. Dit zijn geen ongebruikelijke bevindingen bij vrouwen die borstvoeding geven. Vetnecrose ontwikkelt zich na een trauma ten gevolge van een klap op de borst, of ten gevolge van een operatie of bestraling. Zowel klinisch als mammografisch bootst vetnecrose borstcarcinoom na, met een harde, onregelmatige massa. Het aspiraat echter is diagnostisch, omdat het is samengesteld uit degenererende adipocyten met overvloedige lipofagen.

Fibroadenoom presenteert zich als een stevige, gladde, beweeglijke borstmassa. Het voelt gewoonlijk als rubber aan en heeft vat op het puntje van de naald. Aspiraten zijn gewoonlijk cellulair, met grote vertakkingslagen van goedaardige, ductale cellen. Het oppervlak lijkt bedekt met sesamzaadjes. Dit zijn myoepitheelcellen. Op ThinPrep-uitstrijkjes hebben de losse myoepitheelcellen op de achtergrond, de neiging zich opeen te stapelen naast de ductale cellen. De ductale cellen overlappen elkaar vaak, waardoor de suggestie van een element van ductale hyperplasie wordt gewekt. Stromale fragmenten van verschillende grootte met spoelvormige kernen worden waargenomen.

Laaggradige fyllodium tumoren hebben ook een fibro-epitheelsamenstelling waarbij de glandulaire elementen die van fibroadenoom exact nabootsen. Ductale hyperplasie komt echter veel vaker voor in fyllodium tumoren De stromale component is vaak prominent, met grote, stromale fragmenten die hypercellulair zijn. Overvloedige stromale celgroepen kunnen ook worden waargenomen. Maligne fyllodium tumoren vertonen overduidelijke kenmerken van maligniteit.

Fibrocystische verandering is een redelijk vaak voorkomende laesie. Hierbij komen cystische veranderingen voor, apocriene metaplasie, ductale hyperplasie van de gebruikelijke soort, en andere vormen van epitheliose. De cytologische kenmerken omvatten andere lagen en groepen van overlappende goedaardige ductale cellen met myoepitheelcellen, apocriene metaplasie, schuimachtige macrofagen en calcium. De kenmerken kunnen cytologisch gezien, de kenmerken van fibroadenoom nabootsen, maar de typische klinische bevinding is eerder een slecht gedefinieerde verdikking of kam, dan de gladde, beweeglijke massa van fibroadenoom. Cystische veranderingen kunnen zich ontwikkelen tot palpabele cysten, die gemakkelijk te aspireren zijn. Het vocht kan helder en kleurloos zijn, of troebel, bruin, groen of bloeddoorlopen. Cystevocht bevat proteïneachtig materiaal, goedaardige ductale cellen die gedegenereerd of licht atypisch kunnen lijken, apocriene metaplastische cellen, en schuimachtige macrofagen. Bruin of groen cystevocht is gewoonlijk een indicatie van voorafgaande bloeding. Dit wordt bevestigd door de aanwezigheid van met hemosiderine geladen macrofagen op het objectglaasje. Apocriene metaplastische cellen hebben overvloedig granulair cytoplasma, ronde kernen en prominente nucleoli. Ze kunnen tweekernig zijn en kunnen atypisch lijken als de kerngrootte variabel is.

Collageen spherulose is een goedaardige laesie die vergezeld kan gaan van ductale of lobulaire hyperplasie. Aspiraten vertonen globulen van extracellulair materiaal (die lichtblauw kleuren met de Papanicolaou kleuring en magenta met DiffQuik), goedaardig ductale cellen, apocriene metaplasie en myoepitheelcellen. De differentiële diagnose omvat adenoïde cystisch carcinoom.

Maligne
Kenmerken die maligniteit suggereren zijn onder andere cohesieverlies, toename van cel- en/of kerngrootte, onregelmatigheid van het kernmembraan, klonteren en ongelijkmatige verdeling van chromatine, en ook multipele abnormale nucleoli. Er kunnen bij reactieve aandoeningen losse nucleoli te zien zijn; deze zijn op zichzelf geen criterium voor maligniteit. Myoepitheelcellen, die overvloedig voorkomen in goedaardige proliferatieve laesies, worden niet aangetroffen in aspiraten van invasief borstcarcinoom.

Ductaal carcinoom is meestal unilateraal. Klinisch presenteert het zich als een stevige tot harde onregelmatige massa met een karakteristiek mammografisch uiterlijk van een massa, een stekelige laesie of microcalcificaties. Hoewel er gedacht wordt dat ductaal carcinoom in situ een voorganger is van invasief ductaal carcinoom, kan het ook invasief lobulair carcinoom vergezellen. Lobulair carcinoom in situ kan eveneens geassocieerd zijn met ductaal carcinoom, evenals invasief lobulair carcinoom. Aspiraten van ductaal carcinoom in situ vertonen maligne kenmerken, maar laten ook myoepitheelcellen zien die de celclusters overlappen. Invasief ductaal carcinoom (NOS) levert cellulaire aspiraten die bestaan uit grote, vaak pleomorfe tumorcellen. Laaggradige carcinomen zijn soms moeilijk te onderscheiden van goedaardige ductale cellen. Invasie wordt gesuggereerd door de aanwezigheid van tumorcellen die tussen adipocyten infiltreren.

Lobulair carcinoom is vaak bilateraal. Klinisch gezien is de tumor slecht gedefinieerd, zonder typisch mammografisch uiterlijk. Lobulair carcinoom in situ wordt waargenomen als ronde clusters van kleine, maligne cellen, sommige met intracytoplasmische vacuolen, vaak met daar overheen gelegen myoepitheelcellen. Aspiraten van invasief lobulair carcinoom zijn beperkt, hetgeen vaak leidt tot het rapport ‘onvoldoende beoordeelbaar’ of ‘atypisch’. De cellen zijn kleiner dan bij het ductaal carcinoom, vaak los met excentrische kernen en intracytoplasmische vacuolen. Nucleoli worden niet vaak waargenomen. De cellen liggen vaak in een losse rij. Zegelringcellen kunnen worden aangetroffen in aspiraten van lobulair carcinoom.

Er zijn ook speciale soorten ductaal carcinoom zoals tubulair, colloïde (mucineus), metaplastisch, medullair, apocriene en squameus. De definitie van veel van deze speciale soorten van borsttumoren is gebaseerd op bewijs dat meer dan 90% van de laesies de typische kenmerken van die soort vertoont. Omdat bij cytologie alleen monsters van een deel van de tumor worden verzameld, is het onjuist om deze tumoren cytologisch als tubulair of mucineus te categoriseren. De verdenking kan worden vermeld in de uitslag door er een beschrijving aan toe te voegen zoals “ductaal carcinoom, met mucineuze of tubulaire kenmerken” en verder geen exact type, dat wellicht kan verschillen met het excisiemonster. Tubulaire carcinomen bestaan uit tabulaire en acinaire structuren. Aspiraten van mucineus carcinoom zijn vaak grof slijmachtig en vertonen overvloedig mucine op het uitstrijkje. Sommige zeldzaamheden, zoals adenoïde cystisch carcinoom, zoals die wordt wordt waargenomen bij de speekselklier, kunnen ook tot ontwikkeling komen. Deze tumor bootst goedaardige collageensferulose na, aangezien deze ook extracellulair hyaline materiaal bevat, met dezelfde kleuringseigenschappen, maar in de vorm van zowel globulea als tabulaire of cilindrische structuren. De vergezellende tumorcellen zijn klein en ongedetailleerd, met weinig cytoplasma, maar goedaardige ductale, apocriene en metaplastische cellen worden niet aangetroffen.

Referenties

  1. Aquel NM, Howard S, Collier DS. Fat necrosis of the breast: a cytological and clinical study. Breast 2001;10:342-5.
  2. Jain S, Kumar NK, Sodhani P, et al. Cytology of collagenous spherulosis of the breast: a diagnostic dilemma – report of three cases. Cytopathology 2002;13:116-20.
  3. Kanhoush R, Jorda M, Gomez-Fernandez C, et al. ‘Atypical’ and ‘suspicious’ diagnoses in breast aspiration cytology. Cancer 2004;102:164-7.
  4. Bonzanini M, Gilioli E, Brancato B, et al. The cytopathology of ductal carcinoma in situ of the breast. A detailed analysis of fine needle aspiration cytology of 58 cases compared with 101 invasive ductal carcinomas. Cytopathology 2001;12:107-19.
  5. McKee GT, Tambouret RH, Finkelstein D. Fine-needle aspiration cytology of the breast: Invasive vs in situ carcinoma. Diagn Cytopathol 2001;25:73-7.
  6. Klijanienko J, Katsahian S, Vielh P, et al. Stromal infiltration as a predictor of tumor invasion in breast fine-needle aspiration biopsy. Diagn Cytopathol 2004;30:182-6.
  7. Chhieng DC, Fernandez G, Cangiarella JF, et al. Invasive carcinoma in clinically suspicious breast masses diagnosed as adenocarcinoma by fine-needle aspiration. Cancer 2000;90:96-101.
  8. Greeley CF, Frost AR. Cytologic features of ductal and lobular carcinoma in fine needle aspirates of the breast. Acta Cytol 1997;41:333-40.
  9. Ustun M, Berner A, Davidson B, et al. Fine-needle aspiration cytology of lobular carcinoma in situ. Diagn Cytopathol 2002;27:22-6.
  10. Hwang S, Loffe O, Lee I, et al. Cytologic diagnosis of invasive lobular carcinoma: factors associated with negative and equivocal diagnoses. Diagn Cytopathol 2004;31:87-93.
  11. Abdulla M, Hombal S, Al-Juwaiser A, et al. Cellularity of lobular carcinoma and its relationship to false negative fine needle aspiration results. Acta Cytol 2000;44:625-32.
  12. Rajesh L, Dey P, Joshi K. Fine needle aspiration cytology of lobular breast carcinoma. Comparison with other breast lesions. Acta Cytol 2003;47:177-82.
  13. Cangiarella J, Waisman J, Shapiro RL, et al. Cytologic features of tubular adenocarcinoma of the breast by aspiration biopsy. Diagn Cytopathol 2001;25:311-5.
  14. Ventura K, Cangiarella J, Lee I, et al. Aspiration biopsy of mammary lesions with abundant extracellular mucinous material. Review of 43 cases with surgical follow-up. Am J Clin Pathol 2003;120:194-202.
  15. Gupta RK, Naran S, Lallu S, et al. Needle aspiration cytodiagnosis of mucinous (colloid) carcinoma of male breast. Pathology 2003;35:539-40.
  16. Michael CW, Buschmann B. Can true papillary neoplasms of breast and their mimickers be accurately classified by cytology: Cancer 2002;96:92-100.
  17. Simsir A, Waisman J, Thorner K, et al. Mammary lesions diagnosed as papillary’ by aspiration biopsy. 70 cases with follow-up. Cancer 2003;99:156-65.
  18. Levine PH, Zamuco R, Yee HT. Role of fine-needle aspiration cytology in breast lymphoma. Diagn Cytopathol 2004;30:332-40.
  19. Saqi A, Mercado CI, Hamele-Bena D. Adenoid cystic carcinoma of the breast diagnosed by fine needle aspiration. Diagn Cytopathol 2004;30:271-4.
  20. Lee WY. Cytology of abnormal nipple discharge: a cyto-histological correlation. Cytopathology 2003;14:19-26.
  21. Pritt B, Pang Y, Kellogg M, et al. Diagnostic value of nipple cytology: study of 466 cases. Cancer 2004;102:233-8.
  22. Gupta RK, Simpson J, Dowle C. The role of cytology in the diagnosis of Paget’s disease of the nipple. Pathology 1996;28:248-50.

Terug naar begin

Terug naar de Inhoudsopgave

CytologyStuff