Cellient Atlas - Borst FNA

INLEIDING

Andrew H. Fischer, M.D

Let op: De celblokafbeeldingen zijn tot stand gekomen met behulp van een handmatige methode tijdens de ontwikkeling van het geautomatiseerde instrument.

FNA van de mamma is een effectief middel om mammacarcinoom te detecteren, zodat kan worden bepaald wat de beste behandeling is, terwijl maligniteit kan worden uitgesloten in de meeste benigne laesies. [1, 2] Vergeleken met een core biopsie is er minder morbiditeit, inclusief hematomen, infectie, pijn en risico locale uitbreiding in het biopsie gebied. Niettemin zijn er de afgelopen tien jaar minder FNA-biopsieën van de borst uitgevoerd ten gunste van agressievere core biopsie technieken (stereotactische biopten). Sommige pathologen geven de voorkeur aan de histologische evaluatie van de kernbiopsieën, omdat deze relatief snel en gemakkelijk kunnen worden geanalyseerd en immunohistochemische (IHC) analyses kunnen worden toegepast. Celblokken van borst FNA’s bieden dezelfde voordelen. Van een combinatie van FNA met een core biopt is aangetoond dat het de diagnostische nauwkeurigheid verbetert. [3] Onze recente ervaring suggereert dat een combinatie van een cytologisch preparaat van een borst FNA met een celblok ook de voordelen van beide benaderingen kan combineren. [4]

De huidige cytologische classificatie van cytologische monsters van borstweefsel [5] omvat 5 categorieën: Negatief voor maligniteit cellen (waartoe milde proliferatieve veranderingen kunnen horen), atypisch, verdacht, maligne en onvoldoende voor diagnose. De categorie Atypisch is een groot dilemma voor borst FNA. Van de criteria voor atypische laesies is aangetoond dat ze slecht reproduceerbaar zijn en atypische borst FNA’s blijken achteraf slechts in 1/3 van de gevallen te corresponderen met kanker.[2, 3, 6] Tengevolge van het hoge percentage kankergevallen na een ‘atypisch’ borst FNA-resultaat, wordt gewoonlijk een biopsie aanbevolen. [5] De categorie Verdacht is ook problematisch. Het besluit van de chirurg om in het begin chirurgisch in te grijpen (mastectomie of lumpectomie waarbij getracht wordt adequate resectiemarges tot stand te brengen, in combinatie met monsterafname van de lymfeklieren) is belangrijk om te voorkomen dat meerdere kostbare ingrepen worden uitgevoerd die tot een minder dan optimaal cosmetisch resultaat kunnen leiden. Om overbehandeling van benigne laesies te voorkomen en optimale cosmetische resultaten te bereiken, is het soms nodig dat de chirurg een tweede diagnostische biopsie verricht na een verdachte cytologische diagnose na FNA.

Het grootste probleem bij het classificeren van proliferatieve ductale laesies met behulp van cytologie is dat de mate van hyperplasie gedefinieerd wordt door veranderingen op weefselniveau en niet door cytologische veranderingen. [7] Hyperplasie is gedefinieerd als de stratificatie van ductale cellen weg van de micro-omgeving van het basaalmembraan. De mate van hyperplasie is histologisch gegradeerd in typische ductale hyperplasie en atypische ductale hyperplasie.

Bij typische ductale hyperplasie blijft de polariteit tussen aangrenzende cellen focaal in stand en is de lange as van de cellen in dezelfde richting uitgelijnd. [7] Door deze uitlijning ziet de gestratificeerde populatie er uit als een stroming of vage ‘school met vissen’. De lange as van de cellen heeft bij typische hyperplasie ook de neiging om zichzelf uit te lijnen met de residuele lumina in de melkgangen en de residuele lumina hebben vaak een langwerpige vorm met een onduidelijke rand. De spreiding van de kernen bij typische hyperplasie varieert vaak over de diameter van de melkgang. Typische hyperplasie toont vaak een bijmengsel van een duidelijk verschillende myoepitheliale celpopulatie met de ductale cellen. Merk op dat pagetoïde verspreiding van borstkanker in benigne gangen een mengsel van celtypen kan simuleren. [7] Bij typische hyperplasie kan ten slotte het algemene uiterlijk van de cellen voorspelbaar variëren afhankelijk van hoe ver de cellen weggestratificeerd zijn van het basaalmembraan. Gewoonlijk wordt de kern donkerder en het cytoplasma dichter opeengepakt als de cellen verder van de natieve zone van het basaalmembraan verwijderd zijn.[8]

Atypische ductale hyperplasie wordt gekenmerkt door een stratificerende populatie met een verlies aan gedeelde polariteit (geen stroming) tussen aangrenzende cellen, geen zichtbare bijmenging van myoepitheliale cellen, residuele lumina die gladder en ronder worden (‘uitgeslagen’ ) met de lange as van de kernen gerandomiseerd ten opzichte van de randen van de lumina, en geen duidelijke rijping van de cellen als ze verder van de zone van het basaalmembraan stratificeren. [8] In de meeste gevallen kunnen deze kenmerken gemakkelijk bij een kleine vergroting in histologische monsters worden opgemerkt. De diagnose Ductaal carcinoom in situ wordt gesteld als bovengenoemde kenmerken van atypische hyperplasie duidelijk ontwikkeld zijn en de celpopulatie zich uitstrekt over vele gangen.

Veel van deze diagnostische histologische kenmerken die de mate van hyperplasie definiëren, zijn in cytologische preparaten moeilijk of onmogelijk te onderscheiden, tenzij een sterke vergroting wordt gebruikt om van boven naar beneden door de stapels cellen te focussen. Aan de andere kant zijn er enkele kenmerken die cytologen kunnen gebruiken om ductale proliferaties te kenmerken en te herkennen die chirurgische pathologen niet kunnen gebruiken. Discohesie van de ductale cellen in een belangrijk kenmerk. In celblokken worden afzonderlijke discohesieve cellen gevangen, waardoor dit belangrijke kenmerk kan worden opgemerkt.

Het is belangrijk op te merken dat atypische kernen niet kernmerkend zijn voor een laaggradig ductaal carcinoom in situ of atypische hyperplasie. Atypische kernen zijn een kenmerk van hooggradige ductale carcinomen. In celblokken worden de kenmerken van de kern duidelijk bewaard, vergelijkbaar met cytologische preparaten, waardoor zowel de laaggradige veranderingen in de architectuur als de hooggradige veranderingen in de cytologie kunnen worden opgemerkt.

Een moeilijke differentiële diagnose in mamma FNA is het onderscheid tussen een fibroadenoom. papilloom en papillair carcinoom. Het onderscheid is belangrijk omdat fibroadenomen niet hoeven worden weggenomen, als ze juist gediagnosticeerd zijn. Centrale papillomen hoeven niet noodzakelijkerwijs te worden weggesneden of behoeven slechts een grove excisie. Papillaire carcinomen moeten aan de andere kant zorgvuldig en volledig worden weggesneden met duidelijke marges. Het onderscheid tussen een papilloom en een papillair carcinoom wordt gedefinieerd door de afwezigheid van een myoepitheliale celpopulatie bij papillaire carcinomen of de aanwezigheid van stratificatie die voldoet aan de architecturele criteria voor een in-situ carcinoom. Myoepitheliale cellen kunnen moeilijk of niet onderscheiden worden in eenlagige cytologische preparaten en papillomen kunnen aanzienlijke stratificatie en atypische kernen vertonen. Men is het er algemeen over eens dat het onderscheid tussen een papillair carcinoom en een papilloom bijna onmogelijk is op basis van cytologische preparaten alleen. Terwijl sommige residuele myoepitheliale cellen vaak bewaard blijven naast het basaalmembraan bij een ductaal carcinoom in situ, vertoont een niet-invasief papillair carcinoom zelden residuele myoepitheliale cellen. [7] Immunohistochemische kleuring voor myoepitheliale cellen (calponine, p63 en gladde spier-actine) in celblokcoupes kunnen erg nuttig zijn om papillomen te onderscheiden van papillaire carcinomen. [9, 10, 11, 12]

Een lobulair carcinoom is moeilijk te onderscheiden van een ductaal carcinoom met behulp van cytopathologie. Het onderscheid kan soms belangrijk zijn. Aangezien lobulaire carcinomen in situ soms niet chirurgisch worden behandeld, kan het zeldzame optreden van een lobulair carcinoom in situ als incidentele vondst (bijv. bij het koloniseren van een fibroadenoom) tot een uitgebreide chirurgische ingreep leiden. Op cytologische FNA-preparaten zijn lobulaire carcinomen meestal erg weinig cellulair en worden gemakkelijk ondergediagnosticeerd. Niet alleen zijn er gewoonlijk weinig cellen, de cellen kunnen ook erg onbeduidend zijn. Gebrek aan polariteit in de spaarzame cellen en de aanwezigheid van mucine vacuolen zijn nuttige diagnostische kernmerken van een lobulair carcinoom. Intracellulair mucine komt erg zelden voor in normale ductale cellen en de aanwezigheid ervan kan in celblokken worden aangetoond. Een lobulair carcinoom wordt gekenmerkt door verlies van E-cadherine expressie dat in histologische coupes met behulp van immunohistochemie kan worden gedetecteerd [12]. Het is ons opgevallen dat de stromale weefselfragmenten die door FNA worden verkregen vaak lobulaire carcinoomcellen bevatten die in celblokken zichtbaar zijn; dit suggereert dat de toevoeging van een celblok aan borst FNA de detectie en specifieke diagnose van lobulair carcinoom kan helpen verbeteren.

Met cytologische preparaten kan de aanwezigheid van invasiviteit niet gediagnosticeerd worden. [13] Aangezien voor in situ carcinomen misschien geen monsterverzameling van de lymfeklier nodig is, is dit een belangrijke beperking van borst FNA voor het plannen van de behandeling. Door het gebruik van celblokken hebben we onlangs gevonden dat invasiviteit kan worden gediagnosticeerd in een aanzienlijk percentage borstkanker FNA’s. [4]

In dit hoofdstuk zullen we aantonen dat de combinatie van cytologische preparaten met celblokken een combinatie is van de voordelen van beide technieken: met de microbiopten die met behulp FNA worden verkregen kunnen zowel cytologische als histologische criteria worden toegepast.

CytologyStuff